Nieuwsbrief Overheid |
Met deze nieuwsbrief houden wij u op de hoogte van de laatste ontwikkelingen in de overheidspraktijk. De nieuwsbrief bevat een verzameling berichten die eerder al verspreid is via LinkedIn, Twitter en onze website. Kijk ook eens op nysingh.nl/overheid. |
|
|
|
|
|
|
Op 17 januari 2018 is het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en enkele andere wetten in verband met het nieuwe omgevingsrecht en het nieuwe nadeelcompensatierecht voor consultatie ter inzage gelegd. Dit wetsvoorstel vervangt de huidige regeling voor de coördinatie van samenhangende besluiten in afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door een nieuwe regeling. De nieuwe coördinatieregeling is toepasbaar voor het gehele omgevingsrecht. Het wetsvoorstel bevat voorts nog enkele andere wijzigingen in verband met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Bovendien past het wetsvoorstel enkele wetten aan met het oog op de invoering van de algemene regeling over nadeelcompensatie in titel 4.5 van de Awb. |
|
|
|
|
Ingevolge artikel 257ba van het Wetboek van Strafvordering heeft de directeur van de omgevingsdienst (Regionale Uitvoeringsdienst) de bevoegdheid om een strafbeschikking uit te vaardigen, indien iemand wettelijke regels over het verwijderen van asbest overtreedt.
Een instelling die op grond van artikel 20, tweede lid Arbeidsomstandighedenwet is aangewezen als certificerende instelling, mag certificaten uitreiken aan bedrijven, die alsdan gecertificeerd zijn om asbest te verwijderen; deze certificerende instelling kan certificaten ook weer intrekken of schorsen. Voor zover het gaat om het uitreiken, intrekken of schorsen, is de certificerende instelling een bestuursorgaan (een b-orgaan). |
|
|
|
|
Uit de uitspraak van de Raad van State van 29 november 2017 wordt duidelijk dat provincies kunnen procederen tegen omgevingsvergunningen waarbij gemeenten het provinciaal ruimtelijk beleid niet in acht hebben genomen.
Wat was er aan de hand? Een ontwikkelaar had een brief aan de gemeente gestuurd. Daarin had hij namens een kandidaat koper voor een pand op een bedrijventerrein te Zwolle verzocht om in overleg te treden ter onderbouwing van de plannen met dit pand. |
|
|
In een uitspraak van 15 november 2017 heeft de Afdeling, in lijn met eerdere uitspraken van de Afdeling, geoordeeld over de vraag wanneer sprake is van een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, Awb. De Afdeling noemt daarbij een aantal omstandigheden die relevant zijn voor de beantwoording van voornoemde vraag. |
|
|
In deze uitspraak oordeelt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (‘Afdeling’) dat moet worden afgezien van handhavend optreden, omdat het handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Dit komt in de praktijk heel weinig voor. Om die reden is het interessant om deze uitspraak te bespreken. |
|
|
|
|
De rechtbank Den Haag heeft in een uitspraak van 12 december 2017 geoordeeld dat eiser misbruik heeft gemaakt van het recht op inzage in de verwerkte persoonsgegevens ex artikel 35 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De rechtbank stelt vast dat het verzoek is ingediend met geen ander doel dan om een dwangsom te innen. De eiser dacht met de Wbp in plaats van de Wob een nieuwe ingang te hebben gevonden voor het incasseren van dwangsommen. Voor zover bekend is dit de eerste uitspraak waarin een rechtbank aanneemt dat sprake is van misbruik van artikel 35 Wbp. |
|
|
|
|
De Afdeling is in de uitspraak van 20 december 2017 een andere, genuanceerdere, koers gaan varen als het gaat als het gaat om de vraag of documenten die afkomstig zijn van derden die niet tot de kring van de overheid horen (externe derden) kunnen worden aangemerkt als documenten die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Het komt in de praktijk nogal eens voor dat overheden met marktpartijen overeenkomsten sluiten over een project, waaraan door die overheid vanuit de publiekrechtelijke verantwoordelijkheid medewerking moet worden verleend. De overheid neemt dan vaak een inspanningsverplichting op zich om een project in publiekrechtelijke zin mogelijk te maken. Veelal gaat deze inspanningsverplichting vergezeld van een bepaling die er op neer komt dat de betreffende overheid een voorbehoud maakt voor realisatie van het project, voor zover haar publiekrechtelijke verantwoordelijkheid tot een ander besluit noopt. |
|
|
|
|
Op 28 november 2017 wees het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een arrest, waarin het ging om een claim van een tweetal projectontwikkelaars tegen een gemeente voor kosten ter voorkoming en beperking van schade in de zin van artikel 6:96 BW. De uitspraak laat zien dat de taakstelling van een gemeente rondom het verlenen van een bouwvergunning bepaald niet vrij is van vermogensrechtelijke risico’s. Wel moet een benadeelde partij zijn schade deugdelijk toelichten en onderbouwen. Een hoger beroepsprocedure, als volledige tweede instantie met een ‘herkansings- en herstelfunctie’, biedt daarvoor de gelegenheid. |
|
|
|
|
Is de gemeente die met ontheffing van het waterschap riolering aanlegt in een vaarwater, op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk voor schade als de riolering te hoog is aangelegd?
Hoe is de schade ontstaan? In deze interessante zaak was het volgende aan de hand. De gemeente Weesp wilde woonschepen op de riolering aansluiten. Antea (Oranjewoud) had een systeem bedacht waarmee de leiding voor de riolering in de waterbodem gedrukt kon worden zónder graafwerkzaamheden. Het waterschap verleende hiervoor een ontheffing van de Keur, maar wel op voorwaarde dat de leiding één meter beneden de waterbodem zou komen te liggen. |
|
|
|
|
In dit arrest heeft de Hoge Raad verworpen het cassatieberoep van een aantal houders van Amsterdamse coffeeshops, die vanwege nieuw gemeentelijk beleid hun ondernemingen niet mochten voortzetten. De Hoge Raad motiveert zijn oordeel niet (art. 81RO), waardoor we het moeten doen met het arrest van het Amsterdamse Gerechtshof en de conclusie van de AG. |
|
|